Skip to main content

Toetsvoorbereiding week 5 ( 9 - 15 maart 2020)

Wat je moet kunnen voor de Python toets

  • De leerling weet wat operatoren zijn en kan gebruik maken van vergelijkende -, rekenkundige - en logische operatoren.
  • De leerling weet wat een datatype is, kan enkele voorbeelden opnoemen en werken met (verschillende) datatypen.
  • De leerling kan de ingebouwde type-functie toepassen om de datatype van bijvoorbeeld een variabele hiermee achterhalen.
  • De leerling heeft kennis van variabelen en kan hiermee werken.
  • De leerling is bekend met de volgende ingebouwde Python functies:
    • print()
    • len()
    • range()
  • De leerling weet wat een Python for-loop is, is bekend met de syntax en kan deze schrijven.
  • De leerling weet wat een if-statement is, is bekend met de syntax en kan deze schrijven.
  • De leerling weet wat een datastructuur is, kan enkele voorbeelden noemen en kan werken met Python lists en dictionaries.
  • De leerling weet wat een break - en continue statement is en kan deze toepassen in een for-loop.
  • De leerling is bekend met het begrip concatenation en kan met behulp van string concatenation woorden aan elkaar toevoegen.

De bovenstaande punten worden in de volgende secties toegelicht en uitgewerkt.

Operatoren (operators)

de leerling weet wat operatoren zijn en kan gebruik maken van vergelijkende -, rekenkundige - en logische operatoren.

Vergelijkende operatoren

Vergelijkende operatoren resulteren altijd in een Boolean waarde.

Syntax Beschrijving Voorbeeld
<

Kleiner dan

5 < 7 = True

<= Kleiner dan of gelijk aan 5 <= 5 = True
> Groter dan 7 > 5 = True
>= Groter dan of gelijk aan 7 >= 5 = True
== Gelijk aan (gebruikt voor een vergelijking. Niet hetzelfde als =) 7 == 5 = False
!= Niet gelijk aan 7 != 5 = True

Rekenkundige operatoren

Rekenkundige operatoren worden gebruikt voor calculaties met numerieke waarden.

Syntax Beschrijving Voorbeeld
+ Plus 4 + 2 = 6
- Min 4 - 2 = 2
* Keer (vermenigvuldiging) 4 * 2 = 8
/ Delen 4 / 2 = 2
% Modulus (rest van een deelsom) 4 % 2 = 0 (geen rest, want 4 is een even getal)
7 % 2 = 1 (rest 1, want 7 is een oneven getal)
** Exponent (herhaaldelijk vermenigvuldigen) 4 ** 2 = 16 ( 4 ^2 = 4 * 4 = 16)
// Geeft een geheel getal na deling (afgerond naar beneden). Bijvoorbeeld 4.5 = 4. 7 // 2 = 3 (7/2 is 3.5, maar een dubbele forward-slash zorgt voor een afronding naar beneden)

Logische operatoren

Logische operatoren resulteren in een Boolean waarde.

Syntax Beschrijving Voorbeeld
or Of True or False = True
and En True and False = False
not Niet not True = False

Datatype

Zoals het woord datatype  aangeeft, gaat het bij datatypes om het type gegeven. Voorbeelden van datatypen zijn:

Datatype Python (syntax)
Teskt type str
Numeriek type int, float
Reekstype list, range
Map type dict
Boolean type bool

Uiteraard zijn er meer datatypen. De bovenstaande datatypen hebben we in de les behandeld.

Let op! List en dict (dictionary) zijn datastructuren, maar behoren in Python ook tot datatypen omdat je o.a. met de type-functie kan achterhalen tot welke datatype class ze behoren.

De type-functie is een ingebouwde Python functie en wordt gebruikt om een datatype van een bepaald gegeven te achterhalen. Hieronder zie je enkele voorbeelden:

>>> type([])
<class 'list'>
>>> type('hello world')
<class 'str'>
>>> type(1)
<class 'int'>
>>> type(True)
<class 'bool'>
>>> type({})
<class 'dict'>
>>> type(.5)
<class 'float'>

Variabelen

 Met behulp van variabelen kun je data uit het computergeheugen ophalen en wijzigen. Python is, in vergelijking tot bijvoorbeeld Java, er makkelijk met het aanmaken van variabelen. In Python hoef je bijvoorbeeld geen datatype aan te geven wanneer je een variabele declareert. Bijvoorbeeld:

x = "ik ben een variebele

y = 5

variebel_in_python = "In Python wordt ieder woord gescheiden met een underscore(_)"

mijn_mooie_list = []